Dit huis is een interessant voorbeeld van het Nieuwe Bouwen in Limburg. De uiterlijke verschijningsvorm sluit aan bij deze stijl, ondanks de gekozen traditionele bouwmethode (hout en steen) en de toepassing van glas-in-lood ramen.
In de jaren dertig was Mies van der Rohe een ‘popster’ in de veranderende wereld van de architectuur. Hij bouwde spraakmakende gebouwen, zoals het paviljoen voor de wereldtentoonstelling in Barcelona. In de regio vinden wij veel moderne gebouwen uit dezelfde bouwtijd (1930-1931).
Het vrijstaande woonhuis van Camille de Smet heeft twee bouwlagen onder een plat dak. Kenmerkend zijn de zuivere onversierde vormen. Het toegepaste bouwmateriaal is baksteen, voorzien van een witte pleisterlaag. De plint is uitgevoerd in donkerbruin metselwerk. Dat wekt de illusie dat het huis is opgetild. De gevelopeningen zijn voorzien van rechthoekige donkergrijs geverfde stalen vensters.
De frontgevel wordt gedomineerd door een grote rondboogvormige uitbouw over beide bouwlagen. In dit bouwdeel zitten een reeks hoge vensters en in de tweede bouwlaag een driedelig glas-in-lood venster.
Aan de rechterzijgevel is in de jaren 50 een serre aangebouwd met hierop een balkon met balustrade en een balkondeur met een klein betonnen luifeltje. In de zijgevel zijn hoge schoorstenen opgenomen. Na de Tweede Wereldoorlog werd de bijkeuken uitgebreid tot kantoor. De indeling op de begane grond werd in 1971 enigszins gewijzigd. In 2005 vond een restauratie plaats door Architectenbureau Beckers.
Fragment uit “Oos Gebrook”
Heemkundevereniging Hoensbroek – Jaargang 16 – nummer 3 – december 2023
Camille de Smet (22-03-1897) is als twaalfde kind geboren in Zuidzande (Zeeuws Vlaanderen, het zuidelijkste deel van Zeeland) in het boerengezin van August de Smet (* 1858 – t 1916) & Mathilde Mabesoone (* 1855 – † 1929), die op 27 mei 1884 in Oostburg zijn getrouwd.
Dit gezin bestond uit veertien kinderen, waarbij Camille de vijfde zoon was. Na het doorlopen van de lagere school heeft Camille de verdere opleiding volbracht aan de toenmalige L.T.S. en zich hierbij gespecialiseerd tot timmerman. Hierdoor is hij voor het eerst in aanraking gekomen met de fascinerende bouw- en aannemerswereld. Tijdens de Eerste Wereldoorlog wordt hij als militair gestationeerd op de Kromhoutkazerne in Utrecht, waar hij gedurende vier jaar een gewaardeerde en vriendelijke brievenbesteller is. Na deze diensttijd verlaat hij de ouderlijke woning in het Zeeuwse Zuidzande, omdat hij daar in de provincie Zeeland als timmerman nauwelijks een toekomst kan opbouwen. Gezien de razendsnelle opkomst van de mijnbouw in Zuid-Limburg waardoor er ongekend veel en diverse arbeidsgelegenheid voorhanden is, vertrekt Camille in 1920 naar Heerlen. Gebruikmakend van zijn schranderheid, het veelomvattend inzicht en zijn uitgesproken leergierigheid, wist hij zich als autodidact verder te ontplooien. Bovendien had hij een behoorlijke talenknobbel, zodat hij zich naast de Limburgse gewoontes ook al snel de Limburgse taal eigen maakte. Bij het uitspreken van de typische Limburgse woorden zoals ’t vaeke, kaotselebaotsj, sjlieps of tèsjeplak kon hij maar met moeite zijn glimlach onderdrukken. Tussendoor heeft Camille zich door zijn kundigheid bij de gemeente Heerlen weten op te werken tot opzichter, maar de trage voortgang van de werkzaamheden en de bureaucratie in de ambtenarij blijven storende elementen, die zijn passie totaal niet ten goede komen. Desondanks heeft hij tot 1927 als bouwkundig constructeur/ aannemer bij de gemeente Heerlen meerdere opdrachten naar veler tevredenheid weten te realiseren. Na vrijwillig genomen ontslag bij deze gemeente start Camille onder eigen beheer met een aannemersbedrijf.
Maar tijdens deze aannemersperiode krijgt Camille ook steeds meer interesse in het fascinerende domein van de architectuur, dat hij zich ook weer gezwind eigen maakte. In 1928 beëindigt Camille noodgedwongen (faillissement) zijn werkzaamheden als aannemer, verlaat Heerlen en vestigt zich als zelfstandig architect in Hoensbroek, waarbij hij als kostganger onderdak vindt bij de familie Widdershoven – De la Haye (het pand van de latere slagerij van Zef van Melick), Hoofdstraat 46. Als nieuwbakken architect is hij vooral geïnteresseerd in en aanhanger van de moderne architectuur. En heeft een addictie aan het zogenaamde Nieuwe Bouwen, dat gebaseerd is op de stroming van de Akense Ludwig Mies van der Rohe. Deze Ludwig Mies is een Duits-Amerikaanse architect die zijn exceptionele bouwkundige ontwerpen baseert op het verhogen van gangbaar woongenot, op specifieke heldere afgemeten ruimtevormen en op het integreren van glas, staal en natuursteen onder het motto “Less is more”.
De eerste opdracht die Camille in 1928 krijgt als architect, is het verzoek om een ontwerp te maken voor de woning van meester A. Borghans aan de Ridderhoenstraat 17 (nu Alofsstraat) in Hoensbroek. Inmiddels gevestigd i Gebrook neemt Camille in 1931 deel aan een grootse en uitdagende Mestreechse opdracht voor het planologische ontwerp en realisatie voor een toekomstige weg tussen de Maasbrug en de Markt (project Tooshorjet). Onverwacht wint hij deze veelomvattende ontwerpwedstrijd, maar het project wordt jammer genoeg niet door Camille gerealiseerd nadat een technisch tekenaar -die bij Camille werkzaam is- reclameert dat hij mede-eigenaar van dit ontwerp zou zijn. Op drieëndertigjarige leeftijd ontwerpt hij zijn eigen witte villa, waarvoor hij op 31 maart 1931 zijn aanvraag indient voor de bouw van een woonhuis annex architectenbureau voor zijn verloofde mejuffrouw Toos Janssen.
Deze bouwaanvraag wordt vergezeld van een esthetische en spraakmakende ontwerptekening. Zijn aanvraag wordt op 26 mei 1931 gehonoreerd met een bouwvergunning van de gemeente Hoensbroek, waarna Camille direct een start maakt met de bouwwerkzaamheden. Dit bijzondere woonhuis was voor die tijd heel revolutionair en van alle perspectieven en technische hoogstandjes voorzien. Naast de opvallend grote rondboogvormige uitbouw over beide bouwlagen werd dit huis voorzien van spouwmuren (50 cm!) en ook al van centrale verwarming. De witte villa is veel zwaarder gebouwd dan strikt noodzakelijk was en gerealiseerd om de invloed van mijnverzakkingen zoveel mogelijk tegen te gaan. Het stoken van de cv ging op cokes en omdat cokes tijdens de Tweede Wereldoorlog niet te krijgen was, werd er toen op schlamm gestookt, een vettige substantie van kolengruis uit de kolenwasserij. De cv werkte volgens het natuurlijke proces, namelijk warm water stijgt naar boven en koud water naar beneden. Er waren destijds geen pompen die het verwam1de water rondpompten. Vandaar dat de buizen een grote diameter hadden (8 cm). Tegenwoordig heeft een cv een expansievat dat op stikstof werkt (de bekende rode ballen), maar dat was toentertijd niet voorhanden.
Er was op het hoogste punt van het dikke leidingenwerk een grote bak met water, met een pijp naar buiten voor het geval er te veel water in het systeem was, de zogenaamde overloop. Alle kamers waren voorzien van een wastafel met koud water, terwijl de badkamer (ligbad en wastafel) voorzien was van koud en warm water. Een gasgeiser zorgde vanaf de bouw voor het warme water op de badkamer. Nadat Camille in 1936 bijna bewusteloos in de badkamer wordt gevonden (koolmonoxide) is deze geiser verdwenen. In de keuken is toen een AGA-fornuis (gestookt op antraciet) geïnstalleerd met een waterboiler van 200 liter, die vanaf dat moment voor warm water in de badkamer en keuken zorgdraagt. Vanaf 1961 is voor het stoken definitief vaarwel gezegd tegen de diverse producten uit de mijnindustrie en stapt huize De Smet over op stookolie. De gehele witte villa met plat dak is fraai aangekleed met zwarte stalen raamkozijnen, waarbij de raampartijen in de
erker voorzien zijn van wondermooi glas in lood. Ook zijn in deze markante woning aparte gebrandschilderde ramen verwerkt.
De laatste curiositeit van ’t Parelke va Gebrook is dat elke kamer -net als in een hotel- voorzien is van belsignalering, waarmee iedereen te allen tijde goed bereikbaar was. Als je op een knopje drukte dan ging er een signaal (zwakstroom) naar de keuken, waar een kastje aan de wand hing. Aan het klepje of ruitertje dat naar beneden was gevallen, kon je zien uit welke kamer het signaal kwam. Na de bouw in 1931 heeft Camille nog de volgende aanpassingen -na goedkeuring door de gemeente Hoensbroek- laten doorvoeren: in maart 1932 de bouw van een garage en in september 1935 het bijbouwen van een serre en uitbreiding van de kelder. De enige aanpassing die Camille daarna nog doorvoert in zijn huis vindt plaats tijdens de Tweede Wereldoorlog (maart 1942), waarbij de bijkeuken wordt uitgebreid tot kantoor.
Buurjongen Piet Mertens is als jonge student zo onder de indruk van het naastgelegen hypermoderne woonhuis, dat dit hem dermate inspireert om na zijn middelbare school bouwkunde in Delft te gaan studeren.
Dat Piet deze studie succesvol heeft afgerond en dit op veel plaatsen in Gebrook en omstreken in hoge mate goed in de praktijk heeft gebracht, is alom bekend. Daarnaast vervulde Piet meerdere noemenswaardige functies onder andere in de wereld van de architectuur, waardoor hij er -als bewoner- zorg voor heeft gedragen dat ‘De witte Villa’, ook genoemd ’t Parelke va Gebrook door haar architectuurhistorische waarde en oogstrelende gaafheid op 5 februari 2001 de status van rijksmonument krijgt.
…
Jo coenen, breuker architect en ex-rijksbouwmeester.
Zoals bij het Voorwerk aangegeven, heeft Jo Coenen ter afronding van dit artikel spontaan de volgende tekst aangeleverd: “Behalve dat ik in mijn middelbareschooltijd op het Sint Bernardinuscollege via mijn Hoensbroekse vriendenkliek, in het bijzonder Harry Custers, kennis maakte met zijn toenmalige lieftallige vriendin Ine de Smet, had ik voordien geen bijzondere aandacht voor huize De Smet.
Door een aantal onbeduidende korte bezoekjes wist ik wel dat er een niet alledaagse familie met prachtige dochters woonde in dat deftige witte huis aan de Kouvenderstraat, maar ik kreeg pas na mijn eindexamen door een korte stage bij de buurman Piet Mertens enig begrip voor de bijzondere architectuur van Camille de Smet. Het waren de nieuwbouw van de Boerenleenbank aan de Markt en bakkerij Driessen op de hoek van de Ridder Hoenstraat en de Slakkenstraat die mij op voorspraak van mijn vader naar het bureau Ir. Piet Mertens brachten.
Voordat ik mijn studie voor architect ingenieur aan de TU Eindhoven startte deed ik daar de eerste ervaringen op, staand achter het tekenschot tussen de enthousiaste en begaafde medewerkers. Pas in die tijd drong de bijzondere betekenis van het elegante en mooie buurpand echt tot mij door en ik kan nu na jaren zeggen dat het pand voor rn.ij van grote betekenis moet zijn geweest. Hoewel het vreemdsoortige pand zich op het eerste gezicht aan alle vertrouwde regels onttrok, werd het voor rn.ij alledaagser toen ik enige jaren geleden Piet Mertens vele malen bezocht om in intensieve samenwerking een toekomst te vinden voor de vele leegstaande monumentale kerken in Hoensbroek, Heerlen en de hele Parkstad. Inmiddels had ikzelf vele gebouwen gerealiseerd en door mijn uiteenlopende academische ervaringen en verre reizen mijn spectrum aanzienlijk vergroot. Huize De Smet, ’t Parelke va Gebrook, en de architect Carmille de Smet bleken voor mij in een grote wereldwijde traditie te staan en had kennelijk mijn ontwerpzintuigen van jongs af aan onbewust danig beroerd”.