In het algemene uitbreidingsplan Heerlen uit 1928, van stedenbouwkundige Jos Klijnen, werd het Aambos op de helling van Caumerbeek vergroot. Oude Heerlenaren spreken nog steeds over het oude en het nieuwe ‘Aombusj’. Klijnen had visie op de toekomst. In dit plan waren groene zones aangegeven om het tuinstadkarakter te waarborgen als de mijnen aan betekenis zouden inboeten.
De Oliemolenstraat loopt sterk omhoog en vormt de scheiding tussen twee bosgebieden. Het hellingspercentage van deze straat is twaalf procent en is te vergelijken met dat van enkele bekende wegen in de Limburgse heuvels. Deze steilte is af te lezen in het verloop van de muurtjes om de voortuin van deze villa.
Toonaangevend is de geprononceerde ‘schreef’ van uitkragende boeiboorden die de schuine daklijnen beëindigt. Alle overstekken hebben relatief dun timmerwerk en geven aan de architectuur een fijnzinnige finishing touch. Vooral in vergelijking met de brede boeiboorden die in de jaren ’70 in de mode waren. Deze villa toont overeenkomsten met het naastgelegen woonhuis, nummer 44, waar Mulckhuijse zelf woonde.
De topgevel aan de straatzijde heeft een symmetrieas. Hierin liggen het langwerpige zolderraampje en de twee grote gevierendeelde wit geschilderde ramen op de eerste verdieping en de begane grond.
De scheiding van de tuin met de openbare weg is uitgevoerd met gemetselde ‘balusters’ net als bij nummer 44. Deze dubbele kolommetjes zijn versierd met gele baksteen en afgedekt met een natuurstenen dekplaat met een afgeronde bovenkant. De indeling sluit aan bij de vierdeling van de grote kozijnen en laat de harmonie zien van het hoofdgebouw met het straatmeubilair.