Het pand is gebouwd in lichtrode baksteen op een plint van mangaansteen en heeft twee bouwlagen met een kap. Deze is gedekt met oranjerode opnieuw verbeterde Hollandse dakpannen. Aan de achterzijde telt het pand als gevolg van de ligging, op het naar de Caumerbeek aflopende terrein, een bouwlaag meer. Daar zijn ook tuin, inrit, garage en een jonger bijgebouw gelegen.
Een bijzonderheid is het geknikte zadeldak.
Deze vorm is geïnspireerd op aankappingen van stallen bij boerderijen. Een gebruikelijke overgang tussen hoofdgebouw en bijgebouw in de agrarische bouwtraditie. Ook de houten gootklossen verwijzen naar deze traditie. Vrijwel in het uiteinde van de nok staat aan beide zijden een gemetselde schoorsteen, waarvan die aan de voorzijde is voorzien van een gekrulde smeedijzeren bekroning. De grote erker aan de voorzijde heeft een klein roodkoperen dakje.
Op verschillende plaatsen zijn traditionele baksteen-details toegepast, waarvan de dubbele uitkragingen van de kopgevels en de overhoeks gebouwde steunberen van de noordelijke uitbouw met dakterras het meest opvallen. De bouwstijl heeft invloeden van de Delftse School en de Stuttgarter Schule die graag natuurlijke materialen gebruiken, de ambachtelijke overlevering navolgen en moderne experimenten afwijzen.
De gevelopeningen hebben een architectonische gelaagdheid, gebaseerd op het constructieve kader, de hoofdindeling van de vensters en vervolgens de kleinschalige roedekruisingen. Overigens is er een grote variatie aan ramen toegepast. De slaapkamer-ramen zijn veelal gelijkvormig, maar in de linker-zijgevel zijn o.a. een rond raam, drie spleetramen en een boven de gootlijn uitstekend hoog raam aangebracht.
De uitbreidingen hebben de herkenbaarheid van de éénmalige kwaliteit geen goed gedaan.