De wijk is indertijd gebouwd voor Duitse beambten en personeel van de Heerlense kolenmijnen, die de mijnexploitatie van de Nederlanders zouden overnemen. Het complex van 240 woningen staat om die reden ook wel bekend als de Hermann Göring-kolonie, genoemd naar de rijksmaarschalk van het Derde Rijk.
In de kelders zijn voorzieningen aangebracht ter bescherming bij bombardementen.
Het zijn grote woningen met steile kappen tot elf meter hoog. Twee hoge monumentale klokgevels links en rechts van de Hindestraat markeren het perspectief en waren bedoeld als introductie naar een geprojecteerd partijgebouw aan de Vrijheerenberg.
In de strakke rationele opzet moesten hoogteverschillen worden opgevangen. Hiervoor zijn op enkele plaatsen bordessen aangelegd met zorgvuldig gedetailleerde trappen met hardstenen balusters en stalen leuningen. Kleine waterspuwers geleiden het hemelwater van de bordessen naar de straat.
In het verlengde van de Buschkensweg is een heuse poortwoning met een trapgevel verrezen. Deze poort had de verbinding moeten vormen met het niet gerealiseerde deel van het plangebied zoals dat was ontworpen tijdens de Duitse bezetting.
De architectuur zou het karakter van het Duitse thuisland en de Hollandse bouwstijl moeten symboliseren en verbinden.
In 1947 werd de wijk officieel omgedoopt tot Maria Christinawijk. In 1973 werd het complex door de gemeente Heerlen aangemeld als rehabilitatieproject bij het ministerie VROM. Als eerste project in Nederland in die jaren werd een rehabilitatie subsidie toegekend voor particuliere huurwoningen. Het complex was toen eigendom van het AZL.
Met de subsidiegelden konden de woningen en woonomgeving verbeterd worden. De op de begane grond achter de woonkamer gesitueerde slaapkamer (door de Duitsers bedoeld als kraamkamer) werd bij de kleine woonkamer getrokken. Daardoor ontstond meer woongenot.