De tweede architect was H. Teeken (1900-1950): ‘een nuchtere technische en gewetensvolle tegenpool van de kunstenaar Frits Peutz’. De kerk zou met duizend zitplaatsen de nieuwe hoofdkerk van de Oostelijke Mijnstreek worden. De kerk is centraal gelegen in de wijk Bekkerveld, aan de rand van een gelijknamig grasveld.
Als een van de eerste volledig betonnen kerken in Nederland werd zij in de bouwtijd met argusogen bekeken. Beton, zeker als het in het zicht bleef zoals het uit de bekisting kwam, werd lange tijd door de Katholieke Kerk als een onedel materiaal beschouwd. Peutz vond beton echter passen bij de dagelijkse omgeving van de gewone mijnwerkers. De textuur van betonnen wanden leek op die van de koeltorens. Het gebouw bestaat uit een vierkante onderbouw van 41×41 meter, een achthoekige tamboer, een ronde koepel met een doorsnede van 31 meter en een lantaarn met kruis. De tamboer rust op acht kolommen die cirkelvormig in de vierkante kerkzaal zijn geplaatst. Boven de vensters in de tamboer ligt een zware betonnen ringbalk die het koepelgewelf op zijn plaats houdt.
Op alle hoeken van de onderbouw zijn acht vensters geplaatst met een vakverdeling van twaalf vierkanten. Het hoge uitgebouwde portaal aan de westzijde heeft een gewelfde luifel dat op de zijmuren en op twee slanke kolommen rust.
In tegenstelling tot wat men zou verwachten, is het bankenplan traditioneel. De altaren, biechtstoelen en doopvont en ook het materiaalgebruik (hout, natuursteen) voor deze onderdelen zijn eveneens traditioneel. Daan Wildschut (1913-1995) ontwierp in de periode 1954-1979 zeventien kleurrijke glas-in-betonramen.