Dit karakteristieke, ruime herenhuis draagt de naam van de eerste bewoner. De entree van de woning is aan de linkerzijde gesitueerd. Achter een met een rondboog gesloten gevelopening is de pui, ten opzichte van het gevelvlak teruggelegd, geplaatst. Dit geheel is uitgevoerd met een gelijste boog die aan weerszijden rust op kolommen met een basement. Op de kolommen rust een gelijste boog.
Het klassieke voluutkapiteel heeft een opvallende decoratie met een bloemmotief. Boven de entree op de verdieping zit een vensteropening met stolpramen en een twaalf-ruits bovenraam. De voorgevel is opgetrokken in lichtrode (oranje) baksteen in kruisverband. De speklagen ter hoogte van de onder-, boven- en wisseldorpel alsmede de aanzet- en sluitstenen zijn van mergel. Er is een gepleisterde plint met blokmotief toegepast.
Het rechter deel van de gevel is hoger opgetrokken in de vorm van afgeknotte topgevel. Op de begane grond bevinden zich drie door een muurdam van elkaar gescheiden vensteropeningen met een ongedeeld onderraam en een zes-ruits bovenraam met glas-in-lood. Hier boven is de gevel voorzien van een halfronde erker. De erker rust op twee bewerkte consoles, die vanuit de muurdammen tussen de ramen uitkragen naar de onderkant van de erker. De onderrand van de erker is voorzien van een gepleisterde lijst. Op de bovenrand staat een houten balustrade.
Een soortgelijk, in het oog springend, architectonisch element is ook te zien op de ontwerptekeningen voor de Rotterdamse stadhuisprijsvraag (Jan Stuyt, 1912).
De witte fries aan de linkerzijde, de dakpion (stuiter) en de ronde dakkapel zijn kenmerkend voor zijn bouwstijl. De plafonds zijn versierd met rozetten. Het interieur bevat stucwerk, marmeren schouwen en andere nog originele elementen.